zaterdag 29 oktober 2011

nog meer om te leren

Thema 4 basisstof 2 t/m5:
Let bij die mitose even op de methode van het repliceren van DNA en dat die verdubbeling gebeurt terwijl het DNA onder de microscoop onzichtbaar is. Als de chromosomen tijdens het begin van de mitose zichtbaar worden, zijn ze al verdubbeld en bestaan ze allemaal uit twee draden die op een plaats aan elkaar vastzitten: het centromeer. Kijk in ieder geval ook even naar die celcyclus met G1, R, G2 en M-fase. O ja en realiseer je dat tijdens een mitose van en cel van een normaal organisme (dus niet mos of een alg of zo) het aantal chromosomen even is omdat er altijd twee zijn van elk type die ieder apart steeds worden gecopieerd en gesplitst.
Basistof 3 is onbenullig, maar zorg dat je stekken, klonen, bollen en knollen herkent als ongeslachtelijke voortplanting en zaden als geslachtelijk.
Basisstof 4 is die afschuwelijke meiose. Eerst het verhaal van de poollichaampjes die ontstaan bij het ontstaan van een eicel uit een eicelmoedercel. Verder zit alles in de plaatjes. Je moet weten dat bij de eerste van de twee delingen die samen de meiose vormen, het aantal chromosomen al halveert doordat steeds de twee chromosomen van hetzelfde type (die oorspronkelijk van vader en moeder zijn gekomen) elkaar opzoeken en als heel chromosoom (dus de twee gecopieerde draden nog gewoon aan elkaar vast) verdeeld worden over de twee dochtercellen. Bij de tweede deling (mei 2) worden de twee copiedraden van elkaar losgescheurd. Na de fase in mei 1 waarin de overeenkomstige chrom. elkaar hebben opgezocht, kunnen die twee copiedraden (chromatiden) namelijk van elkaar verschillen door de uitruil van stukken chromosoom. Daarom moeten beide copiedraden uit elkar om in verschillende geslachtscellen terecht te komen.
In basistof 5 worden recombinatie, veredeling, de kloon (met allemaal hetzelfde genotype), de zuiver lijn en fokzuiverheid uitgelegd. Doe je best!
Thema 6 1 t/m 6: het hele gedrag.

even voor het leren

Het belangrijkste is basisstof 3 met de hormonen. Let op de hypofyse die bij mannen en vrouwen dezelfde hormonen maakt: FSH en LH. Ze werken op de gonaden (dat zijn de teelballen en de eierstok) en in die gonaden ontaan de geslachtshormonen (testosteron, progesteron en oestrogeenen) die aanleiding zijn voor het ontstaan van secundaire geslachtskenmerken en die ook remmend werken op de vorming van FSH en LH (dat heet dan terugkoppeling).
De werking van de hormonen staat in de BINAS. Let even op: progesteron zorgt volgens de BINAS niet voor secundaire geslachtskenmerken. Het hormoon is vooral belangrijk voor de zwangerschap, mar wordt ook bij een gewone cycls gevormd na de ovulatie en zit ook in de anti-conceptiepil. Let ook op de rol van LH, waar bij een ongestoorde cyclus mar een korte piek van is. Zonder die piek komt er geen ovulatie. Na de ovulatie gaat het litteken van de follikel (waar nu de eicel uit is) werken als hormoonklier en gaat (het heet nu geel lichaam) progesteron maken.Dat gele lichaam gaat twee weken door en stopt dan tenzij de vrouw inmiddels zwanger is en het ingenestelde embryu HCG maakt. Dan, met die HCG dus, gaat het gele lichaam nog drie maanden door met progsteron maken. Na die drie maanden neemt de placenta de progesteronproductie over. Het stoppen van de progesteronproductie is het begin van de weeen waarbij de foetus wordt uitgedreven,
Over basisstof 4 ga ik nix vragen, bij 5 moet je weten wat er in de pil zit en waarom hij werkt. Let op: de normale pil heet de combinatiepil. O ja, je moet wel het verschil weten tusen steriliseren en castreren.
Basisstof 6: innesteling 6 tot 8 dagen na de bevruchting (bevruchting kan alleen direct na de ovulatie, dus die zaadcellen moeten er al zijn als de ovulatie plaats vindt en een zaadcel is bij lange na niet genoeg. Daarna de vorming van een hol blaasje (de trofoblast) met in de wand een dikker deel: de embryonaalknop. Die embryonaalknop groeit uit tot embryo en ook het binnenste vruchtvlies (amnion). Het buitnste vruchtvlies (chorion) ontstaat uit de trofoblastwand 9er zitten twee vliezen om het vruchtwater en het kind. De navelstreng en de helft van de placenta ontstaan ook uit de embryonaalknop. Bloed van moeder en kind mengen niet, maar wisselen stoffen uit in de placenta. Let hierbij op de tegenstroom. Let ook op het gevaar van hoge bloeddruk bij de moeder: scheurtjes in de placenta.
Basisstof 8 gaat over eeneiige tweelingen die samen of apart vruchtwater kunnen hebben en ober in vitro-fertilisatie. Let ook even op de pre-implantatiediagnostiek. Kennelijk kun je een van de cellen van een 8-cel embryo weg halen zonder dat er een embryo ontstaat met een orgaan minder.
Bij de geboorte (basisstof 9) wordt de rol genoemd van het hormoon (uit de hypofyse) oxytocine. Er wordt ook beschreven wat de nageboorte is (placenta en vliezen) en het tot stand komen van de melkgift waarbij oxytocine weer een rol speelt. Tenslotte de foetale bloedsomloop waarbij er weinig bloed naar de longen gaat (die werken toch nog niet), en waarbij er een gat tussen de boezems zit en en en verbindingsbuis tussen de longslagader en de aorta. Bij de geboorte worden deze verbindingen dichtgemaakt, waarna al het bloed via de longen gaat.